1 Onderzoek uzelf nauwkeurig, ja onderzoek uzelf, volk zonder verlangen naar God,
2 voordat het besluit het licht ziet ? een dag gaat als kaf voorbij ? voordat over u komt de brandende toorn van de HEERE, voordat over u komt de dag van de toorn van de HEERE.
3 Zoek de HEERE, alle zachtmoedigen van het land, die Zijn recht uitvoeren. Zoek gerechtigheid, zoek zachtmoedigheid, misschien zult u dan verborgen worden op de dag van de toorn van de HEERE.
4 Want Gaza zal verlaten worden en Askelon tot woestenij zijn; Asdod, midden op de dag zal men het verdrijven, en Ekron zal ontworteld worden.
5 Wee u, bewoners van het gebied aan de zee, volk van Kretenzers, het woord van de HEERE is tegen u! Kanaän, land van de Filistijnen! Ik zal u verdelgen, zodat er geen inwoner meer is.
6 Het gebied aan de zee zal tot weiden worden met putten voor herders en kooien voor kleinvee.
7 En het gebied zal zijn voor het overblijfsel van het huis van Juda, zodat zij daarin zullen weiden. 's Avonds zullen zij in de huizen van Askelon neerliggen, want de HEERE, hun God, zal naar hen omzien en een omkeer in hun gevangenschap brengen.
8 Ik heb de smadelijke woorden van Moab gehoord en de beschimping door de Ammonieten, waarmee zij Mijn volk gesmaad hebben, zich verheven hebben tegen hun gebied.
9 Daarom, zo waar Ik leef, spreekt de HEERE van de legermachten, de God van Israël: Voorzeker, Moab zal als Sodom worden en de Ammonieten als Gomorra: een distelveld, een zoutgroeve en een woestenij tot in eeuwigheid! De rest van Mijn volk zal hen plunderen, het overblijfsel van Mijn volk zal hen in erfelijk bezit nemen.
10 Dit overkomt hun vanwege hun trots, omdat zij zich al honend verheven hebben tegen het volk van de HEERE van de legermachten.
11 Ontzagwekkend zal de HEERE voor hen zijn, want Hij zal alle goden van de aarde doen verschrompelen. Alle kustlanden van de heidenvolken zullen zich voor Hem neerbuigen, ieder vanuit zijn eigen woonplaats.
12 Ook u, Cusjieten! Gevallen door Mijn zwaard zijn zij!
13 Hij zal ook Zijn hand uitstrekken tegen het noorden en Assyrië doen ondergaan. Hij zal Ninevé tot een woestenij maken, dor als een woestijn.
14 In het midden ervan zullen kudden neerliggen, allerlei in groepen levende dieren. Zowel kauw als nachtuil zal op zijn kapitelen overnachten. Een stem zal door het venster zingen, puin zal op de drempel liggen, want het cederwerk is blootgelegd.
15 Dit is de uitgelaten stad, die zo onbezorgd woonde, die in haar hart zei: Ik en verder niemand. Hoe is zij tot een woestenij geworden, een rustplaats voor de wilde dieren! Ieder die erdoorheen trekt, sist van afschuw en gebaart met zijn hand.